Cette maison est pleine de couleurs. Partout, alignés soit au mur soit sur le sol, reposant leur poids sur leurs socles, les carrés, les rectangles épanouis des peintures. Ces reliefs dont la couleur est la chair s’appréhendent non seulement par les yeux, mais par l’intuition du toucher. Approche plus physique qu’intellectuelle. On perçoit l’intimité qui unit le peintre et la matière. Cette matière qu’il travaille de ses bras armés de sortes de truelles – on le lui a suffisamment reproché « ce n’est pas un peintre, c’est un maçon ». Il l’anime aussi de sa puissance corporelle, de sa virilité, de sa douceur, de sa fragilité secrète. Elle est donc entièrement vivante, cette couleur-matière. Charnue et charnelle. Vivante. Traversée de pulsations. Rythmée par celles-ci. Habitée de souffles qui diffèrent d’œuvre en œuvre.
Le comportement de cette matière est unique. Lyrique et plein d’élan, il se fait tout à coup retenu, contrôlé par un souci de mesure. Une géométrie interne lui impose son équilibre. Rien d’anarchique dans des hautes pâtes rocailleuses. Aucun laisser-aller ne souille la spontanéité chaque fois renouvelée de l’élan. Il n’y a pas deux peintures semblables. Cependant toutes sont sœurs. L’unité repose, inaliénable, au plus profond du geste créateur.
Het huis is vol kleuren. En overal, in ‘t gelid aan de muur of op de grond, de vierkanten, de stralende rechthoeken van de werken, zwaar steunend op hun voetstuk. Die reliëfs, belichaamd door de kleur, vat men niet enkel met de ogen, maar ook met de tastzin. Een meer fysieke dan intellectuele benadering. Men bemerkt de intieme band tussen de schilder en de materie. Deze materie bewerkt hij met in zijn handen een soort troffels – men heeft hem vaak genoeg verweten : « Dat is geen schilder, maar een metselaar ». Hij bezielt deze materie met zijn lichaamskracht, met zijn viriliteit, met zijn verborgen kwetsbaarheid. Ze is dus springlevend, deze kleurmaterie. Lijvig en levendig. Levend. Doordrongen met een hartslag en erdoor geritmeerd. Bewoond door een bezieling die van werk to twerk verschilt.
Het gedrag van deze materie is uniek : nu eens lyrisch en vol vuur, dan plots meer ingehouden, onder contrôle van een zorgvuldig gevoel voor maat. Een interne geometrie legt haar een evenwicht op. Niets wanordelijks in de dikke rotsachtige brij. Geen enkele slordigheid besmeurt het telkens hernieuwde spontane vuur. Geen twee werken zijn gelijk. Ze zijn nochtans alle verwant. De eenheid ligt ligt onvervreemdbaar in het diepste van de scheppingsdaad.
—
Fracine-Claire Legrand dans 'Bram Borgart', Ed. Lannoo, 1988